Vervroegd met pensioen gaan in combinatie met een vergoeding van de werkgever werd tot 2021 (op enkele uitzonderingen na) fiscaal ontmoedigd door naast de gebruikelijke inhouding met belastingheffing op de vergoeding bij de werknemer ook bij de werkgever een 52% heffing op te leggen.
Van 2021 tot en met 2025 wijzigt dit en betalen werkgevers tot de drempelvrijstelling geen 52% heffing over uitkeringen die gedaan worden aan medewerkers die uittreden in de laatste drie jaar voor de AOW leeftijd. Werkgevers kunnen dan een vergoeding betalen zónder risico op de RVU-heffing van 52%. Het bedrag mag in een keer of in 3 termijnen worden uitgekeerd. Per maand (delen van maand mogen naar boven worden afgerond) mag er in 2021 maximaal een brutobedrag van € 1.847,- worden vrijgesteld. De hoogte van deze vrijstelling is gekoppeld aan het gebruteerde bedrag van de netto AOW uitkering voor alleenstaande personen zoals dat geldt op 1 januari van het jaar waarin de eerste uitkering plaatsvindt.
Een wederzijdse vrijwilligheid is het uitgangspunt van de regeling. De werkgever is dus niet verplicht om een vergoeding te geven. Een voorwaarde voor de drempelvrijstelling is dat de werkgever en werknemer het eens zijn over de vertrekdatum en de vergoeding.
Een eenmalig bedrag dat eerder dan drie jaar voor de AOW-leeftijd aan de werknemer wordt uitgekeerd, kan wel leiden tot een 52% heffing bij de werkgever. Een periodieke uitkering die eerder ingaat of het maximaal vrijgestelde bedrag te boven gaat, kan voor het meerdere worden belast.